Groepsdynamiek bij jonge kinderen

Wat is groepsdynamiek?

Groepsdynamiek zijn alle processen die gebeuren binnen een groep. Groepsdynamiek is een continu proces die eigenlijk nooit ophoudt. Bepaalde situaties zorgen weer voor een andere dynamiek binnen de groep. De groepsdynamiek kan zorgen voor een positieve sfeer in de groep, maar ook voor een negatieve sfeer. Door een leerling uit de ene klas te halen en te plaatsen in de andere klas, wordt de dynamiek van de klas automatisch een beetje aangetast. Misschien is die ene leider in de groep, nu wel vervangen door de leerling die erbij komt (Daniel Huizinga z.d).

De eerste weken

De eerste weken na de zomervakantie zijn essentieel voor de groepsvorming. De normen, posities, sfeer en relaties worden in de eerste werken voor een groot gedeelte vastgelegd. Als een leerkracht erin slaagt om een positieve groep te vormen in de eerste weken, zorgt dit voor een gemakkelijke instroom van kleuters gedurende het schooljaar (Freriks & Weltevrede, 2014)

Fases van groepsvorming

1. Forming (+/- 2 weken): In deze fase verkennen kinderen elkaar. Wat kan wel en wat kan niet in deze groep?

2. Storming (+/- 2 weken): De kinderen zoeken bevestiging en bepalen hun positie. 

3. Norming (+/- 2 weken): De normen in de groep worden vastgesteld.

4. Performing (de rest van het schooljaar): De normen zijn vastgesteld en de kinderen kunnen aan het werk. Voor een goede samenwerking is het van belang dat de eerste drie fases een positieve groep hebben opgeleverd.

5. Termination (+/- 2 weken): Het nemen van afscheid aan het einde van het schooljaar (van Engelen, 2014)

In de eerste drie fases van groepsvorming kun je als leerkracht invloed uitoefenen. Je kunt ongeschreven regels en normen voor zijn door duidelijkheid te geven in wat je van de leerlingen verwacht. De normingfase wordt uitgespreid over de eerste drie fases. Laat als leerkracht zien dat je de leerlingen serieus neemt door hen een stem te geven. Daarnaast is het ook belangrijk dat je de leerlingen medeverantwoordelijk maakt voor de groepsdynamiek in de klas (Freriks & Weltevrede, 2014)

Rol van de leerkracht

Bij het proces van groepsvorming is de rol van de leerkracht bij het jonge kind erg belangrijk. Dit komt door de morele ontwikkelingsfase die kinderen doorlopen. Het jonge kind is vooral gericht op zichzelf en de volwassene. De invloed van leeftijdsgenootjes is minder groot. Daardoor is de leerkracht erg belangrijk om van een groep jonge kinderen een positieve groep te maken (Freriks & Weltevrede, 2014)

Morele ontwikkelingsfases volgens Kohlberg:

I Pre-conventionele niveau

1. Het jonge kind is volledig gericht op externe autoriteit. Dat is iemand die we macht of gezag toekennen om ons te kunnen helpen. Als de leerkracht iets zegt, gaan we ervanuit dat het goed is. In het handelen van kleuter letten ze goed op de directe consequenties voor zichzelf (straf vermijden). Het gedrag van de autoriteit wordt vaak nagedaan.

2. In het tweede stadium wordt het weegschaalmodel gebruikt. Het jonge kind stelt zichzelf de vraag ‘wat levert het mij op?’ of ‘ik doe iets voor iemand anders, omdat die ander (dan) ook iets voor mij doet’.

II Conventionele niveau

3. Het sociale bewustzijn komt opgang. Wat anderen goed vinden, is ook goed. Dit gebeurt ongeveer rond de negen jaar. Ik kijk eerst naar de anderen, voordat ik zelf een beslissing maak. Met eventuele gevolgen wordt geen rekening gehouden. Dit kan zorgen tot een positieve of negatieve ontwikkeling op de groep.

4. Het kind richt zich op de peergroup. Het doen en laten wordt bepaald door de meerderheid. Wat de groep normaal vindt, is goed. Het kind gaat in deze fase ervaren of het echt goed is wat ze doen.

III Post-conventionele niveau

5. In deze fase is wat in overleg is duidelijk geworden, is goed. Dingen als de waarheid en ‘wie heeft gelijk?’ komen aanbod. Het kind komt erachter dat hij zelf mag bepalen hoe hij/zij in deze situatie handelt (Van Engelen, 2014) (Freriks & Weltevrede, 2014).

 

Competenties van de leerkracht

'Werken aan sociale competenties op het niveau van de groep vergt de volgende competenties van een leerkracht:

  • Interpersoonlijk: de leerkracht heeft inzicht in groepsdynamische processen en beschikt over een groepsgerichte sensitiviteit.
  • Pedagogisch: de leerkracht kan kinderen bewustmaken van, aanspreken op en stimuleren tot groepslidmaatschap en tot het bijdragen aan een prettig klassenklimaat. Hij/zij kan ruimte maken voor de inbreng, vragen en verantwoordelijkheden van de kinderen als lid van een leergemeenschap. 
  • Vakinhoudelijk en didactisch: de leerkracht is in staat een coöperatief leerklimaat te scheppen, als groep activiteiten te ontwikkelen en de producten te presenteren als resultaat van inzet van de hele groep. 
  • Organisatorisch: de leerkracht is in staat participatie van leerlingen adequaat de organiseren.
  • Samenwerken met de omgeving: de leerkracht kan met ouders overleggen over de positie van het kind in de groep en hen betrekken bij groepsactiviteiten in de klas. Ook de leerkracht in staat ontwikkelingen in de omgeving van de leerlingen als aangrijpingspunt te nemen voor betekenisvol onderwijs en de ontwikkeling van burgerschap. 
  • Reflecteren: de leerkracht is in staat te reflecteren op de eigen ontwikkeling in het vormgeven van de groep als democratische oefenplaats' (De Haan & Schellekens, 2014).

Relaties in beeld brengen

Om relaties in beeld te brengen, heb je verschillende mogelijkheden. De meest voorkomende mogelijkheid is het afnemen van het sociogram. Hierbij moet je wel onthouden dat een sociogram bij kleuters vaak niet helemaal betrouwbaar is. Zij kiezen leerlingen waarmee zij die dag 'vriendjes' zijn. Dit kan de volgende dag wel compleet anders liggen. Hiervoor zou het goed zijn dat je het sociogram bij kleuters wat vaker afneemt om een conclusie te trekken en een goed beeld te krijgen. De volgende vragen wordt in het sociogram altijd gesteld:

Met wie werk je graag samen?

Met wie werk je niet zo graag samen?

Met wie speel je graag samen?

Met wie speel je niet zo graag samen?

Bij het beantwoorden van de vragen mogen de leerlingen 3 opties geven aan de leerkracht. Aan het einde van het sociogram kan de leerkracht conclusies trekken en eventueel het sociogram uittekenen. De leiders gaan in het midden aan de hand van een grote cirkel met hun naam. Hierom heen teken je de 'aanhangers' met een kleine cirkel. Als er een relatie tussen deze twee leerlingen is trek je een pijl in de juiste richting. Het kan zijn dat er kinderen buiten de groep vallen, teken deze aan de buitenkant met een vierkant. Dit kan er als volgt uitzien (figuur 1)(Saxion Hogeschool, 2022).

Figuur 1 - Voorbeeld sociogram tekening (Saxion Hogeschool, 2022)

Je hebt in dit sociogram verschillende onderlinge relaties namelijk:

  • De ster-positie

Dit zijn vaak de leiders van de groep. Het zijn kinderen die vaak zijn gekozen in het sociogram. 

  • De slangrelatie

Er is onderlinge aantrekkingskracht, maar dit is niet wederzijds. 

  • De paren

Twee kinderen die elkaar kiezen en hiermee zich afzonderen van de rest. 

  • De kliekjes 

Onderlinge vriendschappen en hierdoor een kluitje vormen. 

  • De marginalen

Dit kind wordt door niemand gekozen. Hoe meer marginalen er zijn, hoe minder hecht de groep is (Saxion Hogeschool, 2022)

(Saxion Hogeschool, 2022)

Sociale identiteit en uitsluitingmechanismen

Vanaf de kleuterleeftijd spelen jongens en meisjes vaak in gescheiden groepjes bij activiteiten die passen bij hun sekse. Denk hierbij aan meisjes spelen met poppen en jongens met auto's. Theimer, Killen & Stangor (2001) hebben een onderzoek gedaan. Aan vier- tot zesjarige kinderen werd aan de hand van een verhaal gevraagd wat ze ervan vonden als een groepje kinderen een kind van de andere sekse niet laat meedoen in een activiteit alleen omdat de andere een jongen of meisje is. De meeste kinderen gaven als antwoord dat het niet eerlijk is of je moet met iedereen vrienden zijn. Twee derde van de groep vond dat dit niet mag. Een minderheid vond dat uitsluiting weg mag met als reden (jongens spelen niet met poppen). In de volgende situatie waarbij twee kinderen wilde meedoen, een meisje en een jongen, was maar plek voor één kind. De vraag was als volgt, kies je voor de jongen of het meisje? De meeste kiezen voor het antwoord poppen zijn voor meisje en auto's zijn voor jongens. Vervolgens werd aan de kinderen vertelt dat het meisje vaak met poppen speelde en de jongen met auto's. De volgende situatie deed zich voor dat de kinderen geen stereotype antwoord meer gaven, maar juist kozen voor het niet-stereotype antwoord (meisjes mogen ook wel eens...)

 

Kenmerken van een positieve groep

'In een positieve groep: 

  • Helpen kinderen elkaar en komen ze voor elkaar op;
  • Worden ook kinderen met een afwijkend uiterlijk of gedrag opgenomen;
  • luisteren kinderen naar elkaar en hebben ze respect voor elkaars mening en karakter;
  • zijn kinderen actief om samen dingen te ondernemen en kunnen zij persoonlijke belangen opzijschuiven voor het collectieve belang;
  • gaan kinderen democratisch met elkaar om en proberen zij tegemoet te komen aan zoveel mogelijk wensen van de deelnemers, zonder dat de minderheid altijd het onderspit delft; 
  • is er openheid, zodat kinderen problemen niet verdoezelen, verzwijgen of met geweld uitvechten;
  • is de wil aanwezig om een conflict op te lossen en af te sluiten' (De Haan & Schellekens, 2014).

Groepsdynamiek in OB4 en BB5

Ik ben mijn stage begonnen gelijk in de eerste week na de schoolvakantie. In het speciaal onderwijs is het gebruikelijk dat er zo min mogelijk wordt geschoven binnen de groepen. OB4 is een klas met 11 leerlingen vorige schooljaar. Toen het schooljaar is begonnen zijn we gestart met 12 leerlingen. Eén leerling is naar een andere school gegaan en we hebben een meisje uit een andere groep gekregen en een jongentje uit Oekraïne. De groep is voor de zomervakantie dus eigenlijk al redelijk gevormd. Na de zomervakantie komen de leerlingen weer bij elkaar in de klas. De formingsfase doet zich niet tot nauwelijks voor in deze groep. Dit gebeurt alleen bij de twee nieuwe leerlingen. De anderen kennen elkaar al zo goed omdat zij voor het derde jaar op rij bij elkaar in de groep zitten met dezelfde leerkrachten. Vervolgens begint de stormingsfase waarbij de posities van de leerlingen worden bepaald. Ondanks dat de groep elkaar kent worden er nieuwe leiders gevormd. Tijdens de normingsfase worden de normen voor deze groep vastgesteld. De leerlingen weten de regels en afspreken. Dit komt omdat er schoolbreed wordt gewerkt met dezelfde structuur qua lesprogramma. Voor de twee nieuwe leerlingen is het lastig om een positie in de groep te bepalen in deze hechte groep. Het is voor leerlingen in het cluster 3 onderwijs automatisch al lastige om banden met andere kinderen te vormen. OB4 zit nu in de performingfase. 

In BB5 ligt de groepsdynamiek iets anders. In deze groep zitten veel kinderen die zorg nodig hebben en een SEO-leeftijd hebben van 0 tot 2 jaar. Zij zitten wel bij elkaar in de groep voor het vierde jaar. Deze leerlingen zijn vooral gericht op zichzelf en hebben geen besef van de wereld om hun heen. Het samenspel met andere leerlingen komt niet tot stand. Het zijn eigenlijk allemaal individuen in een groep. De sfeer in de groep is prima, maar het is geen groep. 

Passend onderwijs en groepsdynamiek

Om elke leerling een goede plek te kunnen geven, is de groepsdynamiek in de klas erg belangrijk. De leerlingen moet op een plek komen waar hij/zij zich thuis voelt. Het werken aan het pedagogisch klimaat binnen een klas is daarom vanzelfsprekend. Als er een positieve sfeer in de groep hangt, kan er het optimale van de leerlingen worden gevraagd. Hierbij is het belangrijk dat leerkracht initiatief neemt in het creëren van de sfeer. Dit begin bij de eerste weken aan de start van het nieuwe schooljaar. De groep heb je niet na één week gevormd daar heb je tijd voor nodig. Het is belangrijk als leerkracht om hier tijd voor in te ruimen. Dit moet niet alleen aan het begin van het schooljaar, maar dit moet je het hele jaar aan bod laten komen. Door in het begin van het jaar regels, afspraken en normen vast te leggen, weten de leerlingen wat er wordt verwacht. Je kan hierdoor ongewenst gedrag voorkomen. Je kunt de leerlingen aanspreken op eerder gemaakte regels. Als je dit gaat doen, ben ik van mening dat PBS een hele goede manier hiervoor is. Je corrigeert de leerling niet elke keer op het negatieve gedrag, maar je laat zien wat je van de leerling verwacht. Om te kijken hoe bepaalde leerlingen in de groep vallen, kun je een sociogram afnemen. Hierbij kijk je naar de onderlinge relaties in de klas. Je kunt kijken welke kinderen 'populair' zijn, of eventueel uitvallen. Als leerkracht moet je hier mee aan de slag. Ik vind dat je pas echt passend onderwijs kan bieden aan de leerlingen in je klas, als zij in een groep zitten waar zij zich prettig voelen. Daarmee behaal je de optimale resultaten. In mijn stagegroep merk ik dat de jongen uit Oekraïne totaal niet wordt opgenomen in de groep. Hij zoekt zelf geen contact met andere kinderen, maar andere kinderen ook niet met hem. Het is ook lastig contact te zoeken met andere als je zelf de taal niet beheerst, maar jonge kinderen zijn juist erg makkelijk in het communiceren met elkaar. In een sociogram staat hij daarom ook als marginaal. Hij wordt niet positief gekozen. Als leerkracht is het lastig om hem hierin te begeleiden aangezien hij doet alsof hij het allemaal niet begrijpt. Passend onderwijs moet een plek zijn waar de leerlingen zich thuis voelen en op dit moment heb ik niet het gevoel dat deze leerling zich thuis voelt. 

Maak jouw eigen website met JouwWeb